SCHOEP (Alfred)

SCHOEP, Alfred (Gent, 6 juli 1881- Gent, 1 juni 1966), professor, mineraloog en beheerder- inspecteur van de Universiteit Gent.

Alfred Schoep was de zoon van Euphras en L. Uytterhaegen. Hij huwde Angela Pauline Van Heesvelde, die hem overleefde. Het gezin Schoep bleef kinderloos. Hij volgde lager en middelbaar onderwijs te Gent en startte in 1898 zijn universitaire studies aan de universiteit in zijn geboortestad. Na het behalen van de wettelijke graad van kandidaat in de Natuurwetenschappen, oriënteerde Schoep zich naar de aardrijkskunde, die op initiatief van professor Alphonse Renard (1842-1903), in 1900 gestart was in de Faculteit Wetenschappen, weliswaar met een wetenschappelijk diploma. Schoep promoveerde op 17 november 1904 tot doctor in de aardrijkskunde met als proefschrift: Quelques considérations sur le bassin du Tchad. Op 20 juli 1906 behaalde hij de wettelijke graad van doctor in de Natuurwetenschappen (richting minerale wetenschappen). Zijn proefschrift onder de leiding van zijn promotor Franz-Friederich Stöber (1860-1939) had als titel: Des modes de gisements des calcaires construits du Frasnien.

Van 1906 tot 1910 was Schoep assistent voor de cursus analytische scheikunde en toxicologie in de opleiding tot apotheker in de Faculteit Geneeskunde aan de Universiteit Gent. Na zijn assistentschap nam Schoep deel aan een geologische expeditie naar Zuid Katanga, Congo. Deze wetenschappelijke zending werd geleid door Constantin Guillemin (1878-1914) op vraag van de Société industrielle et minière du Katanga (SIMKAT), een onderneming die in 1910 was opgericht met de hulp van de Duitse bank Disconto-Gesellschaft. Guillemin was een Duitse geoloog, die in opdracht van het Duitse Ministerie van Koloniën in de periode 1905-1907 een geologische missie uitgevoerd had in de kolonie Kameroen. SIMKAT had in Katanga mijnprospectierechten in het gebied gelegen tussen de Lualaba en de Lufira. In december 1910 vertrok Guillemin naar Katanga in het gezelschap van Edouard Cambier (1880-1946), landmeetkundige en cartograaf, M. Dusart, ingenieur-geoloog, Fernand Delhaye (1880-1946) en Alfred Schoep. De zending duurde van 1910 tot 1913. Na zijn terugkeer uit Centraal Afrika werkte Schoep in Rusland, eerst in het gebied van de Donetz in de Kaukasus en later aan de kusten van de Kaspische Zee. Schoep werkte tijdens de Eerste Wereldoorlog in dienst van de Société anonyme des Ciments Portland.

Stöber, die na de dood van Renard in 1903 belast werd met de cursussen mineralogie en kristallografie in de kandidaturen Natuurwetenschappen en de Technische scholen, bleef tijdens de zgn. Von Bissing Universiteit (1916-1918) les geven en moest na het beëindigen van de oorlog Gent verlaten. Stöber werd in 1919 opgevolgd door Schoep. Deze laatste doceerde ook de fysische aardrijkskunde aan de doctoraten minerale wetenschappen van de Bijzondere Handelsschool. Na de oprichting in 1920 van de Nederlandstalige Rijkslandbouwhogeschool werd Schoep benoemd tot docent en belast met de cursussen delfstofkunde en aardkunde. Op 1 juli 1924 werd hij op vraag van zijn collega en vriend Jules Cornet (1865-1929), aan de École des Mines te Mons benoemd voor de cursus kristallografie en mineralogie. Ondertussen was Schoep in de Faculteit Wetenschappen bevorderd tot gewoon hoogleraar. Zijn leeropdracht bevatte, behalve de mineralogie en de kristallografie, ook een cursus over ertsafzettingen (toegepaste geologie), een keuzevak voor de licentiaten in de aardkunde. In 1931 werd zijn leeropdracht nog verder uitgebreid met een cursus mijnaardrijkskunde aan de nieuw opgerichte afdeling Mijnbouwkunde in de Speciale Scholen.

Schoep vormde samen met zijn medewerkers Octaaf Mettens (1886-1967), Valère Billiet (1903-1945), Adriaan Vandendriessche (1914-1940), Armand Hacquaert (1906-1989) en Louis De Leenheer (1912-1984) een belangrijke school voor mineralogie aan de Universiteit te Gent. Alfred Schoep kreeg tijdens zijn loopbaan internationaal een enorme reputatie en erkenning voor zijn onderzoek over secundaire uraniummineralen afkomstig van Shinkolobwe, Kasolo en Kalongwe in Katanga. Deze ontstaan via hydrolyse uit pekblende. Pekblende of uraniniet bevat voornamelijk uraniumoxide. Tijdens de periode 1921-1932 publiceerde hij (meestal als enige auteur) niet minder dan 74 artikels. Hij ontdekte en beschreef in totaal 19 tot dan toe onbekende mineralen, waarvan 16 uraniumhoudend zijn. Later werden vier mineralen, waaronder twee uraniummineralen, van de 19 mineralen niet als nieuw beschouwd.

Schoep was op een merkwaardige manier aan deze mineralen gekomen. Het eerste uraniummineraal uit Congo had Schoep van zijn vriend Cornet gekregen. Het betrof het "gummiet", een mengsel van verschillende uraniumhoudende mineralen. Om de herkomst van dit gummiet te achterhalen was Schoep tijdens de paasvakantie in 1921 naar zijn collega Leonard Spencer (1870-1959) in Londen gereisd. Spencer bekleedde een belangrijke functie in het Natuurhistorisch Museum in South Kensington. Spencer verwees Schoep door naar Francis Butler (1849-1935), die een verwoed verzamelaar was van mineralen en deze ook verkocht. Bij Butler, die vlakbij het Museum een winkel uitbaatte, kreeg Schoep een kistje te zien gevuld met verschillende uraniummineralen, waarop Belg. Kongo te lezen stond. Hij had het kistje gekocht van een Belgische officier die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Londen gekomen was. Butler kende de vindplaats van deze mineralen niet, daarom waren ze voor hem ook niet waardevol. Hij verkocht het kistje voor een zeer laag bedrag aan Schoep.

Vóór de publicaties van Schoep in de jaren 20 wist de wetenschappelijke wereld niets af van het bestaan van uraniummineralen in Katanga. Bij de oprichting van de Union Minière du Haut-Katanga in 1906 was de maatschappij vooral geïnteresseerd in koperertsen. In 1913 waren in de kopermijn van Luiswishi twee onzuiverheden ontdekt: kobalt en uranium. De mijn van Shinkolobwe maakte deel uit van de concessies van de Union Minière. Omdat het gehalte aan kopererts in deze mijn te laag lag, werd in 1915 beslist de concessie nauwkeuriger te onderzoeken. Robert Williams (1860-1938), directeur van een prospectiebedrijf had in 1899 de Tanganyika Concessions Ltd. (TCL) opgericht. Hij gaf deze opdracht aan de Britse majoor J. Sharp (1881-1956). Deze ontdekte op de heuvel Kasolo enkele stukjes geel erts. Na onderzoek in het laboratorium bleek dat dit erts uraniumoxide en lood bevatte. Zowel de uraniummineralen van Luiswishi als deze van Shinkolobwe, dat zich dicht bij de Kasoloheuvel bevindt, werden omwille van de Duitse bezetting van België, naar Londen gestuurd naar de kantoren van Williams. Het kistje met mineralen, dat in 1915 in Londen aankwam, bleek na onbepaalde tijd "verdwenen" te zijn. Pas in 1921 kwamen ze terug aan het licht in de winkel van Butler te Londen. Schoep ontdekte in het kistje 12 nog niet beschreven uraniummineralen, die hij ook een naam gaf.

Het is pas begin 1921 dat Edgar Sengier (1879-1963), topman bij de Union Minière, de opdracht gaf de uraniumrijke ertslaag systematisch te laten prospecteren. Schoep onderzocht in 1923, in opdracht van de maatschappij, enkele stalen van het erts geprospecteerd op een diepte van 15 meter. Hij bevestigde het hoge gehalte aan uraniumoxide en identificeerde twee uraniumhoudende mineralen. Deze waren aanvankelijk vooral interessant omdat er radium uit geïsoleerd kon worden, wat nuttig was voor het bestrijden van diepliggende kankers.

In 1923 beschreef Thomas Walker (1867-1942), een befaamd geoloog van de universiteit van Toronto (Canada) een nieuw mineraal, dat hij, omwille van de grote wetenschappelijke verdiensten van Schoep, schoepiet noemde. In 1947 publiceerden Schoep en Sadi Stradiot als eersten een artikel over het para-schoepiet. Tenslotte gaven in 1960 C.L. Christ en J.R. Clark aan een nieuw mineraal de naam metaschoepiet.

In 1927 werd Schoep verkozen tot Fellow van de Mineral Society of America en in mei 1951 werd hij op voordracht van deze Vereniging gekozen tot Fellow van de American Association for the Advancement of Sciences (AAAS).

In 1932 werd Schoep door de liberale minister van Kunsten en Wetenschappen Robert Petitjean (1887-1951) benoemd tot beheerder-inspecteur van de Universiteit en tot directeur van de Technische Scholen. Als beheerder slaagde hij er in, binnen een tijdspanne van tien jaar, vier belangrijke gebouwencomplexen op te richten: een nieuwe Bibliotheek en de gebouwen voor de Kunstwetenschappen, het Technicum, de Veeartsenijschool en het Academisch Ziekenhuis.

Op 26 november 1934 werd Schoep, op voorstel van de Universiteit Gent, voor een periode van drie jaar benoemd tot lid van de Commissie en van het Bestuurscomité van het Instituut der Nationale Parken van Belgisch Congo.

Schoep droeg actief bij tot de stichting van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen in 1938, waarvan hij de eerste secretaris was.

Schoep publiceerde volgens drie bio-bibliografische gegevens tussen 1905 en 1955 een honderdtal artikels, alsook een boek en een belangrijk hoofdstuk in een boek. In 1941 en 1942 gaf hij in eigen beheer twee cursussen uit over Beginselen der Mineralogie en in 1942 een cursus Kristalkunde, Inleiding tot de studie der kristallen.

Tijdens de tweede wereldoorlog poogden de bezetters invloed uit te oefenen op het beleid van de universiteiten. Om de Duits-Belgische samenwerking aan te wakkeren kwam een professorenuitwisseling tot stand tussen België en Duitsland. Schoep was hier persoonlijk nooit in geïnteresseerd, maar in zijn functie van beheerder-inspecteur had hij veel contacten met de Duitsers. Zowel hij alsook de oorlogsrector Guillaume De Smet (1882-1955) streefden de grootst mogelijke hoffelijkheid na ten opzichte van de bezetters en de collaborateurs. Onmiddellijk na de oorlog werd Schoep van collaboratie beschuldigd. De Smet werd door zijn opvolger, rector Edgard Blanquaert (1894-1964) uit de wind gezet. Schoep maakte echter deel uit van het Geologisch Instituut in de Faculteit Wetenschappen, waar de grootste kern van het professorenverzet aanwezig was. In september 1944 werd Schoep geschorst als professor en op 21 juli 1945 zelfs gedetineerd. Medio 1947 werd Schoep van de epuratielijst geschrapt en slechts geschorst voor de periode van 1 september 1944 tot 30 juni 1951, zodat hij in 1951 tot het emeritaat kon toegelaten worden.

Na een langdurige longziekte overleed hij te Gent op 1 juni 1966.

 

Hendrik Deelstra
Universiteit Antwerpen (Campus CDE)
Departement Farmaceutische Wetenschappen
6 mei 2013
hendrik.deelstra@ua.ac.be

 

Onuitgegeven bronnen

Archief van de Universiteit Gent (zie publicatie Martin (D.), referentie hieronder)

 

Een biografische nota en een volledige publicatielijst is te vinden in volgende werken:

De Leenheer (L.), Memorial of Prof. Alfred Schoep, in The American Mineralogist, 55, 1970, p. 579-602.

Alfred Schoep, in Luykx (Th.), ed., Liber Memorialis, Rijksuniversiteit Gent (1913-1960), Gent, Uitgave van het Rectoraat, dl. IV, 1960, p. 118-122.

 Alfred Schoep, in Moerman (J.), ed., Liber Memorialis, Faculteit van de Landbouwwetenschappen, Rijksuniversiteit Gent (1920- 1970), Gent, Uitgave van het Rectoraat, 1970, p. 33-37.

 

Wetenschappelijke werken

Goossenaerts (J.), Prof. Schoep en het Uraniumerts uit Kongo, in Wetenschappelijke Tijdingen, 14, 1954, p. 129-138.

Hacquaert (A.), Prof. dr. Alfred Schoep, in 56ste Gentse Studentenalmanak - 't Zal Wel Gaan, 1941, p. 26-32.

Martin (D.), De Rijksuniversiteit Gent tijdens de bezetting 1940-1944, leven met de vijand, Gent, Archief RUG, 1993 (tweede druk), 185 p. (reeks Uit het Verleden van de RUG, 21).

Van Der Meersche (E.), De Paepe (P.) & Stoops (G.), Alfred Schoep, in Minerals with Belgian Roots from hopeite (1824) to tazieffite (2009), Ghent, Academia Press, 2010, p. 142-143.

Deelstra (H.) & De Paepe (P.), Professor Alfred Schoep (1881-1966): miskende geleerde en beheerder-inspecteur van de Universiteit Gent, in Symposiumboek De Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen, Kunsten en Letteren "Het eerste decennium: 1938-1948", Brussel, KVAB (in voorbereiding).

 

Undefined
Tomaison: 

Biographical Dictionary of Overseas Belgians